27 oktober 2021
Kort na het verschijnen van het boek “Reset” (of was het kort na het verschijnen van de eerste interviews met de auteur ter begeleiding van de publicatie?) kwamen eerste kritische reacties in de pers. We vermelden:
- Walter Zinzen in “De Morgen” (19 okt. 2021)
- Egbert Lachaert in “De Tijd” (22 okt. 2021)
- Ive Marx in “De Standaard” (26 okt. 2021)
- Marc Reynebeau in “De Standaard” (27 okt. 2021)
Wat deze vier reacties gemeenschappelijk hebben is een duidelijke paniek bij de stelling van Elchardus dat de wil van “het Volk” prioriteit moet hebben op allerlei rechten en de beslissingen van rechters. Soms wordt deze schrik vergezeld van een schrik voor hoe “het Volk” precies door Elchardus omschreven wordt. Het leidt bij Lachaert tot de stelling dat “het Volk” niet bestaat en bij Zinzen tot de stelling dat een homogeen Volk niet bestaat. En dat terwijl Elchardus met het Volk hier in de eerste plaats de verzameling van alle burgers van de staat bedoelt waarvan de wil duidelijk wordt via verkiezingen. De paniekreacties van de aangehaalde auteurs bewijzen dat ze qua mentaliteit niet democratisch zijn: deze auteurs hebben schrik van het volk. Dit wantrouwen wordt trouwens aangevuld met een blijkbaar blind vertrouwen in de rechters (“de juristocratie”) dat deze auteurs vanzelfsprekend vinden. We detailleren een en ander hierna:
De titel van het opinie-artikel van Egbert Lachaert stelt zonder meer: “De Volkswil bestaat niet en dreigt de vrijheid uit te hollen.” Lachaert beseft blijkbaar niet wat het doel van verkiezingen zijn: de wil van het Volk zichtbaar maken.
Ive Marx noemt het idee van de prioriteit van de wil van het volk over het recht en de rechters een “ronduit griezelige gedachte”. Zijn artikel richt zich echter vooral tegen de economische denkbeelden van Elchardus. Marx beklemtoont dat er in BelgiĆ« hoe dan ook nood is aan meer economisch-liberale impulsen.
Reynebeau’s commentaar past in een ruimere commentaar op de mogelijke toekomst van de linkse partij Vooruit. Hij besluit zijn artikel met de vraag : “Zo rijst de vraag naar hoe de partij de gemeenschap plaatst in haar mens- en wereldbeeld. Wordt die bepaald door een nationalisme dat uitgaat van fluide noties over cultuur en identiteit, of kiest ze de solidariteit als lijm, die ieders rechten en welzijn billijk en concreet wil garanderen?” Reynebeau doet alsof de term “solidariteit” duidelijker is dan een “fluide” nationalisme. Of bedoelt Reynebeau dat het doel van een Vlaamse socialistische partij een solidariteit met de hele wereld moet zijn? De vraag van Reynebeau is echter vooral foutief: het gaat niet over een keuze tussen nationalisme versus solidariteit. Elke partij zal vandaag voor solidariteit zijn. De vraag is voor elke partij hoe ze de scope van die solidariteit omschrijft: Vlaams? Belgisch? Europees? De wereld? En hoe zal ze vorm geven aan deze verschillende ordes van solidariteit?